Het is nog aardedonker als de lokale bus arriveert. Om zeven uur ’s ochtends zie je in Tibet, waar Peking-time de norm is, ook hartje zomer geen hand voor ogen. Meestal staan we daarom wat later op. Alleen vandaag hebben we geen keus. Er gaat maar één bus per dag, en die zal ons in ruim een uur over een hobbelig zandpad naar de oever van de rivier brengen. Daar ligt – hopelijk – een boot klaar om ons terug te voeren naar de bewoonde wereld.
Nog half slapend stommelt mijn groep de bus in. De afgelopen dagen hebben we doorgebracht in een eeuwenoud tempelcomplex. We hebben monniken zien debatteren en een dienst in een nonnenklooster meegemaakt. Sommigen hebben bovendien een wandeling ondernomen naar meditatiegrotten, hoog in de bergen. Daar trekken diep-religieuze Tibetanen zich soms jaren in terug in de hoop verlichting te bereiken. Alles bij elkaar waren het indrukwekkende dagen.
En dan moet de rit naar de rivier nog komen. In de bus hebben al diverse Tibetanen plaatsgenomen, al dan niet met een baby op schoot of een schaap aan hun voeten. Met ons negentienen erbij is het een volle bak. En die wordt nog veel voller als blijkt dat er ook nog een stuk of twaalf schooljochies mee moeten. ‘Kom maar op schoot zitten!’ gebaart een vrouw uit mijn groep, die de jongens in de deuropening ziet dralen. Dat laten de jochies zich geen twee keer zeggen. Terwijl de bus zich krakend in beweging zet, nestelen ze zich op wildvreemde knieën, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.
Dan haalt een jongetje uit de binnenzak van zijn schooluniformcolbertje een kippenpoot tevoorschijn. Hij begint eraan te kluiven en biedt zijn buurman ook een hapje aan. Gauw haalt die nog even zijn neus op voordat hij in het vlees bijt, dwars door zijn snottebel heen. Maar hier blijft het niet bij. Tot ieders afgrijzen én hilariteit gaat de kippenpoot vervolgens de hele bus rond. Wie wil, mag toetasten. Tegen zo’n royaal gebaar zijn maar weinig jongetjes bestand. Tot op het bot afgekloven keert de kippenpoot tien minuten later terug bij de rechtmatige eigenaar. Die gooit hem achteloos op de grond.
Mijn reisgenoten halen hun rugzakken open, op zoek naar uit te delen lekkers. Al gauw komt de eerste zak drop voorbij. Aarzelend tasten de jongetjes toe. Maar de uitdrukking op hun gezicht slaat om zodra ze proeven wat ze in hun mond hebben. Met een mengeling van ongeloof en afschuw kijken ze ons aan. Hoe bestaat het dat wij dit lekker vinden! Het ene dropje na het andere verdwijnt heimelijk in een jaszak, wordt stiekem onder een stoel geplakt of zonder scrupules op de grond gespuugd. Eén jongetje begint zelfs te braken. De rozijnen en koekjes die vervolgens langskomen, maken de boel er alleen maar erger op. Ook jongetje nummer twee staat nu over te geven.
Als we een half uur later bij de boot arriveren, ziet de bus eruit alsof er een bacchanaal heeft plaatsgehad. Maar de mensen uit mijn groep hebben de dag van hun leven. Tegen zo’n busrit kunnen geen duizend tempels of meditatiegrotten op.


